Als advocatenkantoor gespecialiseerd in het arbeidsrecht zien wij erg veel zaken voorbij komen met zieke werknemers. Ziekte is voor alle betrokkenen vervelend en niemand heeft om dit persoonlijk leed gevraagd. Arbeidsrechtelijk is ziekte, of beter gezegd arbeidsongeschiktheid, ook een groot probleem.
Ziekte is volgens de wet een opzegverbod, dat wil dus zeggen dat tijdens ziekte niet zomaar een einde aan de arbeidsovereenkomst gemaakt kan worden. Zelfs als beide partijen het met elkaar eens zijn dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen en daarvoor een gezamenlijke overeenkomst willen opstellen, gooit de ziekte roet in het eten. Een werknemer verliest namelijk zijn uitkeringsrechten als hij gedurende langdurige ziekte akkoord gaat met een beëindigingsovereenkomst, dit noemt het UWV een benadelingshandeling.
Pas na 104 weken ziekte, waarbij vaststaat dat de werknemer binnen 26 weken niet meer zal herstellen en partijen voldoende aan re-integratie hebben gedaan, vervalt het verbod en mogen partijen uit elkaar.
Is er dan helemaal geen uitweg? Zeker wel! De wet geeft ons uitzonderingsopties waarmee we uit de voeten kunnen. Ik merk als voorbeeld op dat ontbinding bij de kantonrechter geen opzegging is en onder voorwaarden niet onder het opzegverbod valt. Ook een overeenkomst kan zo worden opgesteld dat de beëindiging geen verband houdt met de ziekte. Het opbouwen van een goed dossier, een goede connectie met bedrijfsarts en voldoende respect en aandacht tussen werknemer en werkgever zijn van groot belang.
Bent u werkgever en is uw werknemer ziek en zit u op een doodlopend spoor of bent u werknemer en voelt u zich onder druk gezet? Maak eens een afspraak voor een goed advies.
Een wat oudere uitspraak uit de jurisprudentie trok mijn aandacht. Wat speelde er? Een bedrijf (laten we het bv X noemen) had twee bestuurders (Holding A en Holding B), die ook ieder de helft van de aandelen hadden. Iedere holding had vervolgens weer één persoon als enig aandeelhouder en bestuurder, meneer A bij Holding A en mevrouw B bij holding B.
Meneer A en mevrouw B waren overigens alleen zakenpartners, verder hadden zij geen relatie. Meneer A overleed. Voorafgaand aan zijn overlijden had hij zijn zoon ingeschreven als bestuurder van zijn holding A. Mevrouw B vond echter dat de zoon niets te maken had met het bedrijf dat zij voorheen met A uitoefende en schorste holding A bij het handelsregister als bestuurder van bv X.
De erfgenamen van A maakten hiertegen bezwaar. Holding A was niet overleden, zo vonden zij, alleen A zelf. Mevrouw B beriep zich op een bepaling in de statuten van bv X, die kort gezegd aangaf dat als er belet of ontstentenis van een bestuurder is, de andere bestuurder belast is met het bestuur. Mevrouw B vond dat dit ook kon worden toegepast op het overlijden van meneer A.
Het handelsregister koos de kant van de erfgenamen van meneer A en maakte de schorsing ongedaan. Mevrouw B ging vervolgens naar de rechter. Die rechter was het echter eens met de erfgenamen. Belet of ontstentenis van een rechtspersoon treedt niet op als diens bestuurder overlijdt. Mocht dit wel zo de bedoeling zijn, dan moet dit expliciet worden geregeld in de statuten van de rechtspersoon of in een nadere aandeelhoudersovereenkomst.
Wilt u hier meer over weten? Neem gerust contact met ons op.